Jan Baptist Keteleer wordt op 4 augustus 1813 in Sint-Martens-Bodegem geboren als oudste kind van Joannes Baptista Keteleer en Joanna Catharina Plas. Tuinieren zit de Keteleers in het bloed: zijn in Anderlecht geboren vader is tuinman in Bodegem en zijn grootvader verzorgt het groen van een domein in Sint-Ulriks-Kapelle, vermoedelijk het kasteel van Nieuwermolen. Joanna Catharina Plas is de dochter van de Bodegemse pachter Joannes Plas en van Elisabeth De Troch. Het gezin Keteleer telt naast Jan Baptist nog vier kinderen: Jan Frans (°1815), Maria Josepha (°1818), Karel Frans (°1820) en Antoon Lodewijk (°1823). Het ouderlijke huis staat in de Neerstraat, vlakbij het kruispunt met de Wolsemstraat.
Jan Baptist Keteleer werkt bij zijn vader tot hij 14 jaar is. Dan gaat hij in de leer bij verschillende Belgische sierplantenkwekers.
Op 17-jarige leeftijd wordt hij aanvaard als leerling in het tuinbouwinstituut van Etienne Soulange-Bodin. In die in 1829 door legerofficier en botanicus Soulange-Bodin opgerichte instelling (de eerste van die aard in Frankrijk) wordt geprobeerd de plantkunde op een meer wetenschappelijke wijze te beoefenen. Zij speelt een belangrijke rol in de professionalisering van de tuinbouw in Frankrijk. Soulange-Bodin is de vader van één van meest courant geplante magnolia’s, de Magnolia Soulangeana en behoort tot de intimi van de familie de Beauharnais. Zijn 70 hectare grote kasteeldomein van Fromont in Ris-Orangis (ten zuiden van Parijs) wordt ingericht als tuinbouwschool en botanische tuin en groeit in korte tijd uit tot één van de belangrijkste instellingen van die aard in Europa.
Jan Baptist Keteleer valt snel op door zijn kunde. Hij introduceert in Fromont én zelfs in heel Frankrijk de spleetentmethode, nog steeds één van de belangrijkste vermeerderingstechnieken voor planten.
De spleetentmethode, die door Keteleer in Frankrijk werd geïntroduceerd
Vanaf 1831 krijgt Keteleer de leiding over de kweek en de vermeerdering van camelia’s. Door zijn toedoen groeit de cameliacollectie van Fromont uit tot één van de belangrijkste van Europa.
In 1833 wordt Keteleer benoemd tot algemene directeur. Hij is dan ook verantwoordelijk voor de kweekprogramma’s van rhododendrons en azalea’s. Hij legt zich ook toe op het vermeerderen van exotische planten.
‘Société royale d’horticulture’ kent Keteleer In 1839 de aanmoedigingsmedaille toe en looft hem voor zijn ijver en kunde. Hij is op dat moment hoofdtuinman én directeur van de kweekprogramma’s van Fromont.
Tussen 1839 en 1847 richt Keteleer een bedrijf op dat zich toelegt op de handel en kweek van sierplanten. Het is gevestigd aan de Boulevard des Gobelins in Parijs.
In 1847 gaat Keteleer in zee met een andere plantenkweker, Louis Thibaut (1814-1892). Ze richten een bedrijf op dat onder de naam Thibaut & Keteleer uitgroeit tot één van de belangrijkste Europese bedrijven die zich bezighouden met het kweken en verhandelen van coniferen en exotische planten. De handel bevindt zich aanvankelijk aan de Rue de Craonne in Parijs, maar verhuist later naar Sceaux, een gemeente ten zuiden van Parijs.
Catalogus van de firma Thibaut & Keteleer (1870)
Bij keizerlijk decreet van 27 november 1859 krijgt Keteleer de toelating zijn domicilie in Frankrijk te vestigen.
Op de sierteelttentoonstelling van 1862 in Parijs krijgen Thibaut en Keteleer de prijs van keizerin Eugenie voor hun orchideeën.
Keteleer is een autoriteit in vermeerderingstechnieken van exotische planten. Als dank voor zijn vele adviezen geeft de Franse botanicus Elie-Abel Carrière een geslacht van Aziatische dennen zijn naam : Keteleeria.

Keteleeria-den in de botanische tuin van Kungmin (China)
Tijdens de Frans-Duitse oorlog (1870-71) moeten Thibaut en Keteleer hun bedrijf in Sceaux en Le Plessis-Piquet verlaten. Het bedrijf wordt door Duitse soldaten geplunderd. Het bedrijf komt deze tegenslag echter snel te boven.
Begonia ‘Gloire de Sceaux’ (B. Socotrana x subpeltata), in 1885 op de markt gebracht door Thibault & Keteleer
Rond 1890 wordt Thibaut en Keteleer door J. Sallier Jr. overgenomen en wordt het bedrijf mét behoud van de bedrijfsnaam nabij het Bois de Boulogne in Neuilly verdergezet.
Op 17 januari 1892 sterft Louis Thibaut. Jan Baptist Keteleer blijft bij diens weduwe wonen.
In de jaren die volgen wordt Keteleer beschouwd als de ouderdomsdeken van de Franse plantenkwekers. Hij wordt erelid van de ‘Société nationale d’horticulture de France’.
Verschillende plantenkwekers eren Keteleer door een variëteit naar hem te vernoemen :
-Ludwig Breissner, een Duitse dendroloog, met twee variëteiten van jeneverbes : ‘Juniperus chinensis Keteleeri’ en ‘Juniperus virginiana Keteleeri’,
‘Juniperus chinensis Keteleeri’ in de Leuvense Kruidtuin
-Elie-Abel Carrière met een variëteit van boerenjasmijn (‘Philadelphus Keteleeri’, 1866) en van sneeuwbal (‘Viburnum Marocephalum Keteleeri’) én een orchidee (‘Cattleya Guttata Var. Keteleeri’),

De door Carrière naar Keteleer vernoemde orchidee ‘Cattleya Guttata Var. Keteleeri’
-Victor Lemoine, één van de beroemdste plantenkwekers van de negentiende eeuw, met een nieuwe seringensoort, ‘Doyen Keteleer’ (1895)
De door Victor Lemoine ontwikkelde seringenvariëteit ‘Doyen Keteleer’
De Duitse botanicus en vader van de dendrologie Karl Heinrich Emil Koch noemt Keteleer “één van de bekwaamste tuiniers” en zijn Franse collega Elie-Abel Carrière beschrijft hem als “een van de meest verdienstelijke sierplantenkwekers van de negentiende eeuw, wiens bescheidenheid even groot is als zijn talent”.
Jan Baptist Keteleer sterft, ongehuwd, in Sceaux op 12 november 1903 en wordt er op 22 november van dat jaar begraven.